Contrabasbouw

De contrabas geldt als de grootste van de ‘conventionele’ strijkers. Desalniettemin maakt zij geen deel uit van het kwartet en is zij als enige niet in kwinten, maar in kwarten gestemd. Is zij dan wel zo’n ‘conventionele’ strijker?

De oorsprong van de contrabas wordt betwist, maar zeker is dat in het 16de eeuwse Brescia, Noord-Italië, Gasparo Bertolotti da Salò strijkinstrumenten bouwde met een grote snaarlengte, Violones genaamd. Zo hadden vroege contrabassen soms zes darmsnaren, opgebonden frets, geen stemmechanieken en een waaier aan gangbare stemmingen. Dit uiteraard alles in parallel met de familie van de Viola da Gamba, als exponent in het basregister. Snel raakten de Italiaanse instrumenten buiten de landsgrenzen bekend en werden vorm en/of methode overgenomen in de andere Europese landen. Zo was in Brussel Peeter Borbon actief - een contrabas van hem uit 1668 wordt nog bewaard in het MIM te Brussel - tesamen met een resem andere bouwers door de eeuwen heen.
Ook de muzikale facetten van de contrabas variëerden door de tijd. Als basso continuo, ter versterking van het basregister van het orgel, in consort, tesamen met serpent en koor, in orkest, als soloinstrument, etc. Dit alles uiteraard in de meest uiteenlopende genres, beïnvloed door en beïnvloedend aan de technische veranderingen aan het instrument.

Nu omvat de contrabas al deze facetten; Er is historische uitvoeringspraktijk en hypermoderne innovatie, traditie en experiment.

De bouwmethode van deze instrumenten is gelijkaardig aan die van de conventionele strijkers. Zo worden de zijkanten gebogen tegen een mal, krul en welvingen gesculpteerd, hebben zij f-gaten, een basbalk en een stapel. Maar ook soms een vlak achterblad, met een knik in gebogen, of een leeuwenkop in plaats van een krul! Hoedanook wordt gewerkt volgens de oude methodes, onveranderd waar mogelijk en geïnnoveerd waar nodig.

Het is binnen die traditie dat ik mij begeef, als bouwer en restaurator van contrabassen. Contrabas bouwen is een arbeidsintensief proces, zowel fysiek als mentaal. Het begint bij het verzamelen van het hout, boomplanken, om na jarenlange rijping deze te beginnen bewerken met beitels, schaven, zagen, messen en gutsen. Uit deze boomplanken (meestal esdoorn en vurenhout, al kan ook perenhout, populier, wilg, notenlaar e.d. zowel bij historische als moderne instrumenten voorkomen) wordt dan de welving gesneden, de krul gevormd, de zijkanten gebogen en zo voort, naar historisch voorbeeld. Met dierlijke lijmen worden de afzonderlijke onderdelen aan elkaar gelijmd tot klankkast. Er wordt over de hele contour van het instrument nog een inleg ingewerkt en de hals wordt ingelijmd in de klankkast, ter wording van het instrument. Om het hout te beschermen en ter esthetische luster wordt het houtwerk afgewerkt met een gepigmenteerde vernis, naar historische recepten. Dan volgen nog toets, stemmechanieken, kam, topkam, zadel, ziel, staartstuk, staartstuklijn, eindpin en tot slot: de snaren. Of nee, tot slot: de muzikant, want het werk van de bouwer stopt niet bij het vervaardigen van het instrument. De muzikant koopt de bouwer bij zijn instrument. De wisselende seizoenen kunnen de klank beïnvloeden, de luchtvochtigheid kan de welvingen doen bewegen, barsten vormen, … Voor al deze zaken is er dan nog de bouwer om het instrument te restaureren, af te stellen en aan te passen naar de wensen van de muzikant.

Het is een leren zonder einde; ik volgde een 5-jarige opleiding tot instrumentenbouwer, reisde door Europa en werkte binnen verschillende ateliers onder verschillende meesters om de oude en nieuwe technieken te leren. Overdag instrumenten bouwen en in de nachten studeren in oude Italiaanse manuscripten, Duits drukwerk en Nederlandstalige fragmenten.
Het is slechts zo dat de traditie levend blijft, het handwerkelijke met het handschriftelijke verbinden. Ik werk in Bruegels’ achtertuin, en mocht hij op de koffie komen, hij zou het gereedschap aan mijn muren herkennen en mijn pigmenten kunnen gebruiken voor zijn schilderijen. Al weet ik niet of hij goed contrabas speelde, misschien laten we dat dan toch maar beter aan de muzikant…

Het afstellen van de ziel in het instrument. | © Simon Debbaut L' Ecluse.